Karen Heij wil van de eindtoets in het basisonderwijs af. Die toets selecteert namelijk helemaal niet op kennis en kunde, discrimineert kinderen waarvan de ontwikkeling wat later op gang komt. Eigenlijk is de toets alleen maar een economisch systeem waarmee we kunnen sturen hoeveel kinderen er in welk vervolgonderwijs terecht komen.
De eindtoets in het basisonderwijs bepaalt naar welk vervolgonderwijs kinderen gaan. Karen Heij is toetsexpert en is het bijzonder oneens met de manier waarop dat gaat, blijkt uit haar promotieonderzoek. Dat onderzoek startte ze toen ze in de praktijk gebroken kinderen in het beroepsonderwijs zag, die daar helemaal niet hoorden, maar vanwege de toets daar terecht gekomen waren. De toets ís al een momentopname, maar toetst ook nog eens vooral of je met een toets uit de voeten kunt. Ze kwam kinderen op het VMBO tegen die kapot gemaakt waren door dat toetsen, want daar worden de etiketten ‘slim’ en ‘dom’ geplakt.
Eigenlijk gaat het al fout als je naar de twee belangrijke functies kijkt van de toets: toezicht houden op de kwaliteit van onderwijs én als selectie voor vervolgonderwijs. Die twee kunnen niet tegelijk valide zijn. Want als je de kwaliteit van het onderwijs wil meten, zet je in op zo hoog mogelijke scores, dat staat selecteren juist in de weg.
Nederland is het enige westerse land dat kinderen al op 12 jarige leeftijd selecteert, en daarmee dus feitelijk hun toekomst bepaalt. Dat doen we met een toets waar we heilig in geloven, maar die in feite bedacht is om uitval tegen te gaan. Rendement is essentieel, uitval kost geld. Dat is onze Nederlandse cultuur. Andere landen sturen anders op dat rendement. Die maken onderwijs leuker en interessanter.
Je kunt de toekomst niet meten
Er is volgens Heij helemaal geen concept om meetbaar te maken waar een 12-jarige leerling over tien jaar staat. Zo’n toets sluit 12-jarige kinderen juist op in het verleden. Maar. In Nederland zijn we er dus wel aan begonnen. Waarbij de CITO als basis genomen hebben. Die cito was ooit bedoeld om te kijken waar een kind op dat moment stond, zodat je het onderwijs er op aan kon passen. Nu is het ineens een selectietoets geworden, waarbij je kinderen die langzamer op gang komen discrimineert. Denk daarbij aan kinderen met een niet Nederlandse afkomst, maar ook kinderen die vanwege lager opgeleide ouders minder basis meekrijgen.
Gek genoeg zet het systeem aan tot oordelen. Als je de toets goed maakt ben je slim, anders dus blijkbaar dom. Niet bepaald warden voor kansengelijkheid en het emancipatoir denken van nu. Het stigmatiseert beroepsonderwijs. Je moet kinderen niet ‘zo hoog mogelijk’ opleiden, maar ze zo goed mogelijk op hun plek terecht laten komen. Dat bereik je met leuker onderwijs, en pas later kijken welke kant hun interesse op gaat. Waarbij beroepsonderwijs gelijkwaardig is, net als de beroepen (vijftig procent van alle werk) die je daar mee gaat uitoefenen.
Alleen maar taal en rekenen
En dan de inhoud van de toets. Die is gebaseerd op taal en rekenen. Die twee geven geen goede voorspelling voor iemands toekomst, maar het zijn toevallig de twee vakken die op alle basisscholen zo ongeveer gelijk worden aangeboden. Goed vergelijkingsmateriaal dus, maar niet om toekomst te voorspellen. We weten niet eens precies wat iemand op gebied van taal en rekenen geschikt maakt voor VWO. Eigenlijk meet de toets ook niet de stand van zaken van het toetsmoment. Want de toets is meerkeuze. Lezen, spelling en grammatica lenen zich vaak helemaal niet voor meerkeuzetoetsing. Daarbij kan iemand meerkeuze lastig vinden, maar wel goed zijn in taal.
Beleidsbepalers
Karen Heij schrikt van nog wel meer dingen als ze beleidsbepalers aan het werk ziet. Zo zijn de toetsvragen ieder jaar anders, de score ieder jaar dus ook. Maar omdat per jaar vijftig procent naar het beroepsonderwijs moet, is het gemiddelde leidend. Zo kun je dus het ene jaar naar voortgezet onderwijs gestuurd worden waarmee je het andere jaar naar beroepsonderwijs zou zijn gegaan. En als je meer of minder mensen in het beroepsonderwijs wil, zet je de schuif anders. Dat heeft niks met kennis en kunde van het kind te maken.
De gemiddelde toetscijfers worden omgezet naar een schaal van 501 naar 550, de citotoetsuitslagen. 535 is daarvan het gemiddelde. In ministeriële stukken wordt het voorstel gedaan die 535 te verhogen naar 538. Maar dat kan dus wiskundig helemaal niet. Dat soort ingrijpende beslissingen wordt bedacht door mensen die hun huiswerk niet goed doen.
Karen Heij bepleit daarom af te stappen van die toets die er vooral is vanwege rendementdenken. Goed onderwijs bestaat uit een doorlopende ontwikkeling van kinderen. Tussentijdse toetsen bepalen de richting van de leerlijn, maar mogen nooit selecteren. Want ze hebben geen voorspellende waarde. Ze geven kinderen hooguit een etiket en hebben naar genoeg ook nog een sterk self fulfilling prophecy in zich, dat kinderen zich dom of slim voelen.
Niet jouw wieg mag bepalen waar je terecht komt, stelt Heij. Stop met toetsen, kijk naar het schoolwerk van dat moment en laat kinderen lekker uitrijpen. Dan krijgen kinderen die beginnen met een achterstand alle kans te komen waar ze zich thuis voelen, zonder dat ze voortdurend in een competitie zitten.
Luister hier een uitgebreid interview met Karen Heij over dit thema.
En hier vind je meer informatie over haar promotie.
In de WPO/WBO (artikel 8) staat al 37 jaar dat een basisschool voor elke leerling een ononderbroken ontwikkeling mogelijk moet maken. Daar passen geen toetsen bij die uitgaan van gemiddelde leerlingen en die bovendien alleen antwoordjes als norm nemen en niet de manier waarop een leerling daaraan is gekomen en de onderbouwing daarvan. Bovendien staat in datzelfde artikel dat het gaat om een brede ontwikkeling, waarbij de emotionele ontwikkeling als eerste staat vermeld. Zowel Cito als de inspectie zouden hun handelen moeten afstemmen op het belang van de leerlingen, want daarvoor organiseren wij onderwijs.