Alleen maar verliezers: waarom slimme en duurzame woningbouw niet van de grond komt in Nederland

In vrijwel alle verkiezingsprogramma’s staat wonen hoog op de politieke agenda. Toch lijkt de woningmarkt tot nu toe vooral veel verliezers te kennen, met woningzoekenden als de grootste gedupeerden. Met de verkiezingen in aantocht laat ik me in verschillende media steeds vaker uit over de vraag waarom het niet lukt om de industriële en modulaire woningbouw in Nederland écht vlot te trekken. Mijn analyse blijft telkens dezelfde: ondanks goede bedoelingen, veel pioneers, innovaties en talloze initiatieven zitten we vast in een systeem dat vernieuwing eerder afremt dan aanjaagt.

Interessant? Deel het artikel

Foto: Martin Wengelaar | Frozen Images
Foto: Martin Wengelaar | Frozen Images

De Nederlandse bouwsector verkeert in zwaar weer. Terwijl honderdduizenden mensen wachten op een betaalbare woning, sluiten innovatieve woningfabrieken hun deuren. In plaats van volop activiteit klinkt er stilte in hallen die symbool zouden moeten staan voor toekomstbestendig bouwen. Die stilte zegt alles: niet de fabriek, maar het systeem hapert. Wat bedoeld was als een revolutie in duurzaam en betaalbaar bouwen, loopt vast in bureaucratie, besluiteloosheid en een hardnekkige vasthoudendheid aan oude patronen.

“De belofte van modulaire woningbouw, een volwassen alternatief”

Modulaire bouwers hebben de afgelopen jaren bewezen dat bouwen sneller, slimmer en duurzamer kan. Verplaatsbare woningen volgens het permanente bouwbesluit, die grotendeels in de fabriek worden geproduceerd, met minimale bouwtijd op locatie, een lage milieubelasting en hoge kwaliteit, zijn allang geen toekomstmuziek meer. Deze industriële benadering biedt een uitweg uit de stagnatie van de traditionele bouw, die kampt met personeelstekorten, stijgende kosten en toenemende milieu-eisen.

Industriële (hout)bouw kan bij voldoende productie zorgen voor zeer betaalbare, kwalitatieve woningen. Met name kleine woningen kunnen zo zorgen voor een snelle oplossing van het woningtekort. Ten slotte vormt 20% van de Nederlanders een eenpersoonshuishouden en bewoont daarmee 40% van de woningen. Er hoeft feitelijk nog maar voor twee doelgroepen gebouwd te worden: één- en tweepersoonshuishoudens en senioren. Rijwoningen, twee-onder-één-kapwoningen en vrijstaande woningen zijn er genoeg.

De onlangs gepresenteerde Nota Ruimte van het Ministerie van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening maakt de omvang van de opgave pijnlijk duidelijk: er moeten in 25 jaar tijd 1,65 miljoen woningen bijkomen. Daarbij gaat het niet alleen om kwantiteit, maar vooral om kwaliteit. Door vergrijzing, individualisering en veranderende levensstijlen neemt de vraag naar kleinere, betaalbare woningen sterk toe. De traditionele gezinswoning voldoet steeds minder aan de manier waarop mensen willen wonen. Compacte, efficiënte en duurzame woonconcepten zijn de toekomst, en juist daar liggen de oplossingen die modulaire bouwers al klaar hebben staan.

Waarom het toch niet lukt

Helaas komt de industriële bouwrevolutie in Nederland nauwelijks van de grond. Niet omdat de technologie ontbreekt of de ondernemers er niet klaar voor zijn, maar omdat het systeem hen tegenwerkt. Vergunningverlening, regeldruk en de complexiteit van ruimtelijke procedures maken het vrijwel onmogelijk om schaal te creëren. Gemeenten worstelen met hun rol, provincies vertragen besluitvorming en de Rijksoverheid schuift verantwoordelijkheid door in plaats van die te nemen.

In landen als Zweden en Duitsland wordt industriële woningbouw op nationaal niveau omarmd. Daar zorgen centrale regels voor standaardisatie, waardoor fabrieken efficiënt en rendabel kunnen produceren. In Nederland daarentegen hanteert elke gemeente eigen eisen en welstandsregels, waardoor juist die standaardisatie onmogelijk wordt. Het gevolg: woningfabrieken die miljoenen hebben geïnvesteerd in innovatie kunnen niet draaien op volle kracht. De beschikbare productiecapaciteit blijft ongebruikt, personeel wordt ontslagen en investeerders haken teleurgesteld af.

“We staan op een kantelpunt en het bewustzijn bij de politiek groeit”

Gelukkig zijn er steeds meer woningbouwcorporaties en gemeenten die de toegevoegde waarde van fabrieksmatig geproduceerde verplaatsbare woningen beginnen te zien. In steeds meer gemeenten wordt geëxperimenteerd met modulaire woonconcepten die binnen enkele maanden kunnen worden gerealiseerd. Maar dit zijn uitzonderingen die vooral aantonen hoe traag het systeem elders beweegt. Waar het kan, lukt het, maar veel te zelden krijgt het de kans.

Ik merk dat we op een kantelpunt staan en dat het bewustzijn bij de politiek groeit. Toch loopt het uitvoerend apparaat te vaak vast door bureaucratie en onwil. Vooral de stroperige procedures en de dure projectfinancieringen, omdat een fabriek een ander proces kent dan de traditionele bouw, waarbij alle kosten aan de voorkant zitten, zorgen voor grote problemen. Het is daarbij zeer teleurstellend dat deze vorm van bouwen voornamelijk wordt gefinancierd door intrinsiek gemotiveerde private investeerders. Mensen die met overtuiging investeren in een betere manier van bouwen, dragen nu massaal de rekening. Ze moeten onnodig hun verlies nemen, terwijl op het moment dat de omslag wél komt, de traditionele partijen mogelijk de vruchten plukken. Dat voelt niet alleen slecht, het is ronduit onrechtvaardig. Onze politiek en ons systeem zijn op dit punt failliet.

De prijs van politieke onwil

De politiek blijft ondertussen gevangen in symboliek. Men zegt te bouwen voor toekomstige generaties, maar handelt niet naar die belofte. De besluiteloosheid rond stikstof, de trage vergunningsprocedures en de versnipperde besluitvorming tonen een pijnlijke realiteit: de urgentie van de woningcrisis wordt vooral benoemd, niet gevoeld. Terwijl duizenden mensen zonder woning zitten en ondernemers en investeerders verliezen lijden, lijkt het systeem vooral bezig zichzelf in stand te houden.

Veel modulaire bouwbedrijven zijn ontstaan uit intrinsieke motivatie: het woningtekort slim, snel en duurzaam oplossen. Ze hebben geïnvesteerd in fabrieken, mensen en technologie. Toch zien velen zich nu genoodzaakt te stoppen of af te schalen, omdat de vergunningen en daardoor de opdrachten uitblijven. Woningcorporaties durven niet, het ministerie wacht af en gemeentes blijven hangen in procedures. De rekening van dat falen wordt niet betaald door bestuurders, maar door de bouwpioneers, ondernemers, investeerders en woningzoekenden die met lege handen achterblijven.

“Woningfabrieken zonder werk”

De voorbeelden zijn talrijk. Verschillende woningfabrieken die jaren geleden met veel lof werden geopend, draaien inmiddels op halve kracht of staan stil. Niet vanwege een gebrek aan vraag, die is groter dan ooit, maar door een gebrek aan uitvoerbaarheid. Het Nederlandse vergunningensysteem laat nauwelijks ruimte voor gestandaardiseerde concepten. Elke locatie vergt maatwerk, elke aanpassing leidt tot weken vertraging, elke interpretatie tot nieuwe toetsingen. Dat is funest voor een sector die juist op snelheid drijft, en een continue ‘flow’ nodig heeft.

Waar modulaire maakbedrijven in theorie binnen enkele weken een woonwijk kunnen realiseren, verstrijken in de praktijk maanden, soms jaren, voordat de eerste paal de grond in mag. Daardoor worden innovatieve fabrieken gedwongen te concurreren op de voorwaarden van het oude systeem, dat hun bestaansrecht ontkent. Een woningproduct wordt zo behandeld als een bouwproject, met alle trage en kostbare gevolgen van dien.

“We bouwen aan de verkeerde toekomst”

Transitieprofessor Jan Rotmans zei het treffend in een gesprek met Jort Kelder: “We bouwen aan de verkeerde toekomst.” De focus ligt nog altijd op dure, complexe projecten, terwijl de werkelijke behoefte ligt bij betaalbare, gezonde woningen. Zolang we blijven bouwen vanuit oude structuren en gevestigde belangen, zal de bouwsector niet vernieuwen. We blijven investeren in beton in plaats van biobased materialen, in procedures in plaats van productie, in beloftes in plaats van woningen.

Nederland heeft de kennis, de innovatiekracht en de ondernemersgeest in huis om het woningtekort structureel op te lossen, maar raakt verstrikt in zijn eigen regels. De wil om te veranderen is er bij de bouwers, niet bij de beleidsmakers. Daardoor blijven we hangen in stilstand, terwijl de problemen zich opstapelen.

Tijd voor moed en realisme

Wat nodig is, is niet nóg een taskforce, nota of subsidie. Wat nodig is, is bestuurlijke moed en realisme. De erkenning dat de traditionele bouw het tekort niet meer kan bijbenen, en dat industriële, modulaire bouw een onmisbare schakel is in de oplossing. Dat vraagt om centrale regie, versnelling van procedures, standaardisatie van regels en de bereidheid om te handelen, niet enkel te praten.

De woningnood is geen natuurverschijnsel, maar een gevolg van keuzes. Van beleid dat de status quo beschermt in plaats van toekomst creëert. Zolang we blijven praten in plaats van doen, zullen modulaire bouwers, innovatieve denkers en bevlogen investeerders afhaken. En daarmee verdwijnt niet alleen de kans op een snellere bouwproductie, maar ook het perspectief op een eerlijker en duurzamer Nederland.

Wie vasthoudt aan het oude bouwen, ontneemt de volgende generatie haar toekomst. De kennis, de techniek, de capaciteit, kortom de fabrieken zijn er, nu nog de wil om te doen.

Interessant? Deel het artikel

Blijf op de hoogte

Abonneer je op onze nieuwsbrief zodat we je geregeld op de hoogte kunnen houden.
Wat zouden we het leuk vinden als je ons ook een mail stuurt met waar jij gelukkig van wordt.

Meer over

Blijf op de hoogte

Abonneer je op onze nieuwsbrief zodat we je geregeld op de hoogte kunnen houden. Wat zouden we het leuk vinden als je ons ook een mail stuurt met waar jij gelukkig van wordt.

Ook interessant

Laat een reactie achter

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *