Waarom komen we dan toch iedere keer weer met meer asfalt op de proppen? Omdat we beginnen na te denken vanuit de auto. De auto is onze heilige koe. We zijn met ons eet- en drinkgedrag minder zuinig op ons eigen lichaam dan op onze auto. We koesteren de auto zodanig dat hij op de oprit voor de deur moet staan. Iedere zaterdag vertroetelen we hem met een poetsbeurt. Ook op de weg draait alles om de auto. Fietsers en voetgangers moeten zich er naar schikken, op rotondes is de hoofdbaan voor auto’s, een zeldzame treinvertraging weegt veel zwaarder dan dagelijks in de file staan. We tikken rustig 500 euro in de maand af en werken dus zo maar een halve tot een hele dag in de week, enkel voor de auto.
Investeer in ‘gratis’ openbaar vervoer (OV)
Laten wij van Geluk Centraal nu eens beginnen na te denken vanaf de Brever-wet. De we als mens een gemiddelde reistijd accepteren van 70 tot 90 minuten was al zo toen we ons te voet verplaatsten. Wandelen naar een dorp verderop was dan al snel de max. Eerst door de fiets toen door de brommer, van zand- naar harde weg, daarna de auto, inmiddels zelfs het vliegtuig: is onze woon-werk-afstand is veel groter geworden. Maar de woon-werk-tijd niet. De Brever-wet zegt dat die onveranderd is.
Qua oppervlakte kan het spoor ten opzichte van asfalt op de helft van de ruimte 170% van het aantal personen vervoeren.
We winnen dus geen tijd, we gaan verder reizen. Met meer asfalt gaan we de files dus niet te lijf, we nodigen mensen uit langer op de weg te zijn. En we moedigen mensen aan de auto te pakken in plaats van het openbaar vervoer. Dat verzinnen we hier niet ter plekke: het is een gegeven waar verkeersdeskundigen het wel over eens zijn. Geluk Centraal vindt dat Openbaar Vervoer (OV) toegankelijk moet worden zonder een kaartje te kopen. Op die manier geef je iedereen de kans van OV gebruik te maken. Lees ook het artikel ‘Gratis Openbaar vervoer is een goed idee, bewijst Luxemburg. Nu nog in Nederland‘.
Het is nog helemaal niet zo lang geleden dat mensen niet zo vaak buiten het dorp kwamen, dat was ook helemaal niet nodig. Jouw eigen dorp had alles wel zo’n beetje wat je nodig had. Dorpen hadden om die reden ook hun eigen interpretaties van het dialect. In Salland heette een paaltje in het ene dorp een pöaltie, een dorp verderop een pössie. Mensen die dat nog meegemaakt hebben, racen nu op hun elektrische fiets zo een paar dorpen verder voor een kopje koffie. In hun leven werd het dialect een regiolect, de kleinkinderen spreken geen dialect meer, maar gebruiken Engels als tweede taal.
Met een afname van vijftien procent van het verkeersaanbod kent Nederland geen files meer. Verreweg de meeste mensen in de file zitten alleen in hun auto. Als van de tien alleenrijders en eentje gaat carpoolen met een ander, is de file verdwenen.
Omdat we volgens de Brever-wet vanwege betere wegen en betere vervoersmiddelen verder weg gaan, is er een andere trend gaande: kantoren, bedrijven, winkels, ze komen niet meer naar de mens toe, mensen komen naar de bedrijven toe! Kantoorcomplexen, grote winkelcentra, meubelboulevards, bedrijventerreinen concentreren zich steeds meer op één locatie van een grote regio.
De heilige koe maakt dorpen en steden onleefbaar
Met als gevolg dat die verslaving aan de auto ook nog eens een soort van self fulfilling prophecy wordt ook, “Ik heb er echt eentje nodig hoor! Anders kan ik niet op mijn werk komen!” Maar veel erger: We maken onze dorpen en steden onleefbaar. De voorzieningen verdwijnen uit de dorpen en zijn voor de meeste stedelingen te ver weg. Dat proces gaat langzaam, maar zeker! Nog een geluk dat ons land een wet heeft dat op een industrieterrein detailhandel (grotendeels) verboden is, anders hadden we sowieso al geen leven meer in de dorpsbrouwerij gehad.
De veiligheid van het verkeer zit ‘m niet in de weg, maar in de (vaak bumper klevende) weggebruiker.
Gelukkig is dat leegloop-proces omkeerbaar. Heel simpel: door niet meer te investeren in meer asfalt. Als het druk is, duurt de reis langer, dus gaan we het dichter bij huis zoeken. Bedrijven volgen dan zelf. Hoogleraar Toekomstige Mobiliteit Marco te Brömmelstroet denk al na over een vijftien minuten-stad. Dat is een stad (of woonwijk of dorp) waar je overal binnen vijftien minuten kunt komen, lopend of met de fiets. Als je op die manier voorzieningen in de buurt organiseert, komt er ook wel een broodjeszaak van de grond. Na zo’n broodjeszaak komt er een hypotheekverstrekker en een telefoonwinkel, de witgoedzaak gaat weer draaien en de woninginrichter krijgt weer kans.
Wij zien ook grote kansen voor kleine kantoorunits waar mensen van verschillende bedrijven werken. Dat je niet iedere dag de file induikt naar jouw werk, maar dat de werkgever, samen met een paar andere werkgevers, een kantoor op afstand inricht. Voor jou van de reistijd dan weg, voor ons land valt de file dan weg, jouw buurt wordt er leefbaarder door en wedden dat dat interdisciplinaire werken ook nog eens nieuwe inzichten geeft waar je allebei als werknemer weer stappen mee kunt maken ten behoeve van je bedrijf?
Dan breng je ’s morgens je kapotte kleren of schoenen even naar de reparateur, bezoek je in de middag een lunchroom, ga je na je werk nog snel even een boodschap doen en haal je daarna die gerepareerde schoenen weer op.
En die tweede auto hoeft er dan ook niet te komen, wat toch zo maar weer 500 euro in de maand scheelt. Tel uit je winst.
Meer ruimte voor parkeren dan wonen
Als je op een rijtje zet wat de auto en zijn weg ons allemaal aandoet, dat is wel even schrikken. In het NPO-programma Nederland is Vol kwamen wat cijfers voorbij: met onze 17-miljoen inwoners hebben we 12-miljoen voertuigen op de weg. In ons land van 200 x 300 kilometer hebben we 140.000 kilometer weg liggen. Onze lucht is het ongezondst van Europa. TU Delft rekende eens uit dat de negatieve effecten van het verkeer ons 20 miljard per jaar kost. We hebben meer ruimte voor parkeerplaats dan voor wonen!
We hebben eens een lokaal rekensommetje gemaakt. De weg van Enschede naar Zwolle is de N35. Tussen de Sallandse dorpen Heino en Mariënheem zouden een paar kruisingen veranderd moeten worden ten behoeve van de doorstroming. We weten dat dat tot meer files gaat leiden. Bespaar je die kosten, dan zou je alle mensen in de bijstand in Salland vijf jaar lang 300 euro in de maand meer uit kunnen keren.
En toch is het Hoogleraar Toekomstige Mobiliteit Marco te Brömmelstroet met zijn vijftien minuten-steden niet eens te doen is om de mobiliteit zelf, maar om de effecten ervan. Het is volgens hem niet de vraag waarom we mensen in smerige lucht laten wonen, het is de vraag waarom we überhaupt accepteren dat we lucht vervuilen. Je moet wat hem betreft niet kijken wat we allemaal willen aan vervoer en dan kijken waar de grenzen liggen van wat we nog toelaatbaar vinden, je moet kijken naar wat we fijn vinden om in te wonen, binnen die grenzen moet vervoer dan zijn weg maar vinden.
Onze kinderen worden ziek
True pricing is dan een oplossing, dat de prijs van een product alle kosten in zich heeft, dus ook de gevolgen voor het milieu en de gevolgen daar weer van. In Nederland overlijden jaarlijks 12.000 mensen vroegtijdig aan de gevolgen van luchtvervuiling, zegt het Longfonds. Kinderartsen zien op hun spreekuur dagelijks kinderen met astma vanwege luchtvervuiling. Die krijgen geregeld medicijnen tot het maximum van wat een kind aankan. Dan nog zijn ze vaak ziek, missen school, kunnen niet sporten.
Stel je voor dat we accepteren dat er vervuild water uit de kraan komt, met lucht accepteren we dat dus gewoon. Dat ís bijna niet voor te stellen. Komt dat omdat je water wel en lucht niet kunt zien? Er zo over nadenken leidt in elk geval tot verbazing: waarom tolereren we dat. Maar in de praktijk werkt het andersom: we kijken eerst naar de prijs, die proberen we zo laag mogelijk te houden, pas daarna verbazen we ons over de gevolgen.
Als je wil voorkomen dat er verbazing optreedt, moet je naar een systeem waarin je voorkomt dat de lucht vervuild wordt. Dat bereik je al door de gevolgen van transport (van onszelf en van goederen) – dus ook de maatschappelijke waarde – in de kilometerprijs te verwerken. Dan wordt het duurder om voor 24.00 uur te bestellen en morgen al in huis te hebben, loont het niet meer dat een derde van de vrachtwagens leeg over de weg rijdt en de rest maar half vol is, kijken we wel uit met z’n allen alleen in de auto naar ons werk te gaan en accepteren we dat er ’s morgens om 8.00 uur én ’s avonds om 20.00 uur níet voortdurend vijftien soorten dagverse melk in de schappen van de supermarkt staan.
De echte prijs van de auto komt ook de concurrentie met het openbaar vervoer ten goede. De politieke keus van nu is dat dat rendabel moet zijn. Maar dan moet je ‘rendabel’ wel in perspectief zetten. Als je voor de auto de echte prijs berekent, zullen meer mensen het openbaar vervoer nemen. Het is dan rendabel te investeren in hogere frequenties en meer opstappunten.
Geluk Centraal wil sowieso dat het openbaar vervoer betaald gaat worden via de Maatschappelijke Bijdrage (voorheen belastingen), zodat het al betaald is, als je er gebruik van maakt (en ook als je er geen gebruik van maakt).
Beter openbaar vervoer, minder verkeer op de weg: En dan hebben we het nog niet eens over het stikstofprobleem dat je er ook voor een groot deel mee oplost.
“We moeten wel het eerlijke verhaal vertellen” is een nieuw stopzinnetje van politici. Laten we dat doen. Het eerlijke verhaal van de auto is dus dat meer asfalt meer file veroorzaakt. Maar ook dat meer asfalt de lucht meer verontreinigt. En andersom dat minder vervoer de lucht zuiverder maakt. Je moet het een automobilist niet flikken diesel in zijn benzineauto te gooien, terwijl hij ons wel fijnstof laat inademen.
Het eerlijke verhaal is dat je de lucht zuivert en de wijk leefbaar maakt, door geld op zak te houden. Mooi toch?